Pest epidemieën en de rol van de gilden

De pestepidemie, aangeduid als “de zwarte dood”, was met handelsreizigers overgekomen uit het Verre Oosten en was in 1349 doorgedrongen tot in onze streken. De ziekte verspreidde zich via de vlooien van de zwarte rat, maar ook als een longziekte. Mensen kregen inwendige bloedingen en builen ter grootte van een ei, eerst in de oksels en de liezen, daarna over het hele lichaam. De dood volgde binnen drie dagen. Naar schatting waren er in Europa tussen 25 en 50 miljoen slachtoffers, een op de drie inwoners. De zwarte dood zorgde voor afgrijselijke toestanden. Zieken werden niet geholpen en in steden met katapulten over de stadsmuur geschoten. Ouders lieten kinderen met de ziekte onmiddellijk in de steek. Er was wanorde en anarchie, moraal was ver te zoeken. Mensen vluchtten, maar werden ingehaald door de epidemie.

In 1603-1604 heerste de pestepidemie in Oisterwijk. Een aantekening uit die tijd: “De enkele nog rechtstaande huizen zijn gesloten, besmeerd met het zwarte kruis, teken van de zwarte dood, de pest. Aan het venster of een deurpost bengelt een doodslantaarn. Er hangt een walgelijke lucht van bederf. Er loopt een man met een vogelmasker op, de spitse snavel gevuld met specerijen als voorbehoedsmiddel, van kop tot teen nauwsluitend”. Aan een pestuitbraak in Oisterwijk kunnen ook Udenhout en Biezenmortel niet ontkomen. Onder de doden was ook Anna, de dochter van Jan de molenaar van de Udenhoutse Kreitenmolen, en Jenneken Jans de Ridder “dochter in Udenhout” en vijf dagen later Jan Aerds de Ridder zoon. Een paar dagen later  Adriaen Jorissen die bij de Kreitenmolen woonde.

In de 16e en 17e eeuw werden de besmettelijke ziekten vooral endemisch, voorkomend in een klein gebied en zich niet snel over een groot gebied verspreidend. Het hielp dus als Den Bosch haar inwoners verbood naar een besmette stad te gaan om te handelen of voor familiebezoek. In een besmette plaats wist men steeds meer adequate maatregelen te nemen zoals het scheiden van zieke en gezonde mensen, het sluiten van de kerk, een verbod op vergaderingen, e.d. Allemaal al heel herkenbaar met de huidige praktijken. Er waren pesthuizen, waar men de zieken opving en waar zelfs mensen ook genazen. En de bijzondere kleding van de huisartsen was de voorloper op het mondmasker.

In Tilburg en ook in Udenhout was de laatste grote pestuitbraak van 1665 tot 1674. Zodra iemand in het huis de pest kreeg, regelde de familie een zogenaamde pestschrobber, meestal iemand die ooit pest had gehad en ervan was genezen en daardoor immuun was geworden. De pestschrobber bleef bij de zieke tot de dood. De gezonde familieleden haastten zich intussen de stad of het dorp uit, trokken naar hei en bos en bouwden hutten als tijdelijke verblijfplaats. In deze periode was er in Amsterdam elk jaar een pestuitbraak. In Udenhout overleden in deze periode meer dan honderd dorpsgenoten, waarbij sommige gezinnen, zoals  Van Rijswijk, Schapendonk, Vermeer en Woestenborch, meerdere gezinsleden aan de epidemie verloren.

 

Vanaf de late middeleeuwen waren het op veel plaatsen in onze regio de dekens van het Sint-Sebastiaansgilde die de lijken van overledenen aan besmettelijke ziekten, met name de pest, begroeven. Het Tilburgse schuttersgilde is opgericht vóór 1504 en had als patroonheilige St. Sebastiaan gekozen. In de late middeleeuwen ging men de voorstelling van Sint Sebastiaan, doorboord met pijlen, associëren met de pest die immers onverhoeds opdook en dan snel en genadeloos toesloeg, als een pijl. Sebastiaan was een van de heiligen op wiens hulp kon worden gerekend ten tijde van de pest.

In Udenhout kennen we het schuttersgilde Sint-Antonius en Sint-Sebastiaan, twee pestheiligen. Wellicht is ook dit gilde ooit ontstaan toen ook Udenhout en Biezenmortel werden getroffen door opnieuw een pestepidemie.

 

Onze voorouders hadden maar liefst negen heiligen die hen moesten beschermen tegen de pest, waarvoor zij in altaren en kapelletjes bouwden. Deze negen heiligen zijn Adrianus, Antonius-Abt, Christophorus, Egidius, Rochus, Rosalia, Sebastianus, Valentinus en Zosimus.

De heilige Rochus, patroon tegen besmettelijke ziekten, wordt afgebeeld met een pestzweer op zijn been. Naast hem zit een hond, die hem brood bracht, toen hij zich had teruggetrokken uit de bewoonde wereld.

In Udenhout steken we een kaarsje op bij onze eigen frater Andreas, waarvoor een altaar is gebouwd in de Udenhoutse Sint-Lambertus kerk.